zaterdag 19 maart 2011

DIVERSEN


Gedichten van Hubke:


´n Gedicht…     (01)

Je kunt je liefde uiten of je gram halen,
door je emotie te leggen in een gedicht;
nog romantischer dan gewone verhalen
en romantiek is toch van groot gewicht.

Emoties zijn kenbaar in een mooi gedicht ;
ze proberen gevoelige snaren te toucheren
en worden ze op de juiste plaats gericht;
dan zullen ze ongetwijfeld effect sorteren.


“Laudatio…”     (02)


Muziekgezelschappen en koren,
brengen allerlei muziek en zang,
strelend voor luisterende oren,
tevens cultureel van enorm belang.


Laat bazuinen schallen, trommels slaan;
muziek en zang van velerlei soort,
klanken voor ‘n lach en voor ’n traan
zuiver gericht op mens en hemelpoort.  


Gezongen door alt, bas of tenor,
om de Heer bijzonder te danken;
orgelspel in een prachtig decor;
“Laudatio” van zuivere klanken.



Een dagje zalig nietsdoen…     (03)

…op een vrije warme lentemorgen,
stap ik slaapdronken uit mijn bed
en hoop op een dag zonder zorgen,
terwijl ik het raam wijd openzet;


na een heerlijk en verfrissend bad,
neem ik een ontbijt met spek en ei;
loop dan rustig over het kiezelpad,
naar een idyllisch plekje in de wei;


in het leven zijn er al eens dagen,
die als een teken van de prille lente,

geen andere opdracht van ons vragen,
dan alleen maar: “Dolce far niente”…



De mijn...     (04)

Vierenvijftig jaar geleden,
voor’t eerst afgedaald in de mijn;
voor velen was’t daar beneden,
noodzakelijk om er te zijn.


De bevolking  van Nederland,
had behoefte aan’t zwarte goud;
mijnwerkers met hun sterke hand,
hakten kool, velen hadden koud.


De mijnen waren stimulans,
voor de Limburgse industrie;
gaven vele mensen de kans,
op goed leven in harmonie.


Maar vóór de jaren zeventig,
kwam voor allen de tegenslag;
wat gebeurde blijft levendig,
was iets dat niet gebeuren mag.


Eén voor één alle mijnen dicht,
zogenaamd als overbodig,
voor Haagse politiek gezwicht
en het was niet meer zo nódig.


"Hubke" als opzichter

                                  Nu zijn we weer jaren later,
                                  met vervangende industrie;
                                  geen mens denkt nog aan die flater,
                                  aan moord op de mijnindustrie.


                                  We leven in een nieuwe eeuw,
                                  om het zwarte goud of kolen,
                                  geeft men nauwelijks nog ’n schreeuw;
                                  wat nú telt is wind en molen.

                                  De komst van hamster...bever...das,
                                  maakt Limburg weer natuurgebied,
                                  dat met heuvels en hun gewas,
                                  voor het toerisme toekomst biedt.

                                  Mijnen zijn nu geschiedenis,
                                  wat er blijft is de nostalgie,
                                  naar romantiek in duisternis,
                                  van Limburgs gouden industrie.



Ode aan het diner…     (05)  
   
Netjes op een rijtje liggen ze klaar,
lepel, vork en mes voor vlees en vis;
borden, glazen, staan keurig naast elkaar,
het geheel op een perfecte dis.    


Eerst ´n drankje, daarna het voorgerecht,   
heerlijke cocktail van garnalen,
prachtig in bedje verse sla gelegd,
waarmee de kok wel eer zal halen.    


Het hoofdgerecht zalm wordt nu opgediend,
met garnering zeer vermeldenswaard;
uiteraard heeft de kok een ster verdiend,
met het allerbeste van de kaart.    


Aardappels, groente, van het beste soort,
met een heerlijk sausje toebereid;
daarbij een wijn die tevens punten scoort:   

Bourgondisch zijn mag wel op zijn tijd!   

Als laatst dan het toetje of nagerecht,
kosten noch moeite heeft men gespaard;
de naam “IJstuin” klinkt uiteraard terecht,
in een kring van ijs veel fruit vergaard.

Smakelijk eten !



Verwaande IJdeltuit…     (06)

kijk haar lopen in de straat,
met statige trotse tred;
een, twee, altijd in de maat,
logisch dat men daar op let.


        heeft haar hoofd hoog in de nek,
        laat wiebelen haar borsten;
        aan de make-up geen gebrek:
        dikke mascara-korsten.


en maar draaien met de kont,
veel bekijks van ’t publiek;
ze maakt ’t wel al te bont,
dit maakt me werkelijk ziek.

          
        stinkend rijk noch bedelstaf,
        tóch leeft ze wat opgeklopt;
        daarom vraag ik mij dus af:
        drol, wie heeft je nou gedropt?

            
                maar het gebeurt niet zo vaak,
                vertonen van zulk gedrag;
                daarom is’t een goede zaak:
                ijdeltuiten niet iedere dag!


IJdeltuiten-schoentje, merk: "Kakmadam"


Bloemetje...     (07)   

O, prachtige ongerepte bloem,
wanneer mensen jou plukken gaan,
bij mooi weer en bijengezoem,
is het met je leven snel gedaan.    

Doch als zij thuiskomen, iets later,
brengt hun clementie nog geluk;
ze plaatsen jou in fris water,
je levensader is nóg niet stuk.


De knuffel van Joep…     (08)

Er was eens een klein speelgoedbeertje
dat de naam Knuffel had gekregen
ik zag hem samen met zijn heertje
pienter baasje, doch wat verlegen    


Dat kleine heertje was drie jaar oud
hield veel van Knuffel en heette Joep
hij zei eens: “zolang ik van je houd
plaats ik je zeker niet op de stoep!”   


Na twintig jaar zag ik Joep plots wéér
met een knuffel lopend door de straat
echter niet de óude knuffelbeer
maar een waar je hart van overslaat   

                      Kleine kinderen worden groter en hier 
                      beleefde Knuffel ´n metamorfose
                      het omhulsel belandde bij Rd-vier
                      de  inhoud  krijgt van Joep nu rode rozen

                                                          
                                                    

Het arme muisje…     (09) 

Ergens in een klein knussig huisje,
kwam op zekere dag een diertje;
dat slimme diertje was een muisje,
het benutte echt ieder kiertje.    

Het muisje kwam vaak binnentreden
en liet zich alle voedsel smaken;
daar grote poes was overleden,
scheen het niet in paniek te raken.   


Er werd toen een kleine val gekocht,
waarin ’n stuk kaas met een geurtje,
een schemerig plaatsje opgezocht
en geplaatst bij het muizendeurtje.   


Snel was het muisje erin getrapt,
in dat kleine knussige huisje;
toen was het valletje dichtgeklapt…
…erin…het arme dode muisje.  



Nelis, de visserszoon…     (10)

Regenachtig fris, op ’t zandige strand
sterke wind vanaf een onrustige zee                       
waaiend over het Z-Hollandse land 
maar ondanks de koude is hij tevree   


Die verkwikkende kille noordwestenwind
laat langzaamaan teruggaan z’n gedachten
naar zijn vroegere tijd, toen ie als kind
in de vissershaven stond te wachten 

Nelis’ vader was eerder uitgevaren  
met de stoere vissers op de haringvangst
harde wind en zeer woelige baren 
bezorgden achterblijvers altijd angst   


Echt veilig voelde hij zich aan moeders hand
samen wachtend op terugkeer van de boot
die met stoere haringvissers bemand 
onderdeel was van de Hollandse vloot

     Wanneer bij Vlissingen of Arnemuiden
     een stip aan de verre horizon verscheen
     was het of de angst plotseling verdween
 
     en als de vissers, eerder  uitgevaren
     weer veilig terug in de haven waren
     begon de klok “welkom thuis” te luiden    



















Geen opmerkingen:

Een reactie posten